Vervoeging van bubbelen
Onbepaalde wijs (infinitief): bubbelen
				
				Er is helaas geen Italiaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bubbel
 - jij bubbelt
 - hij/zij/het bubbelt
 - wij bubbelen
 - jullie bubbelen
 - zij bubbelen
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik bubbelde
 - jij bubbelde
 - hij/zij/het bubbelde
 - wij bubbelden
 - jullie bubbelden
 - zij bubbelden
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebubbeld
 - jij hebt gebubbeld
 - hij/zij/het heeft gebubbeld
 - wij hebben gebubbeld
 - jullie hebben gebubbeld
 - zij hebben gebubbeld
 
Voltooid verleden tijd
- ik had gebubbeld
 - jij had gebubbeld
 - hij/zij/het had gebubbeld
 - wij hadden gebubbeld
 - jullie hadden gebubbeld
 - zij hadden gebubbeld
 
Toekomende tijd I
- ik zal bubbelen
 - jij zult bubbelen
 - hij/zij/het zal bubbelen
 - wij zullen bubbelen
 - jullie zullen bubbelen
 - zij zullen bubbelen
 
Toekomende tijd II
- ik zal gebubbeld hebben
 - jij zult gebubbeld hebben
 - hij/zij/het zal gebubbeld hebben
 - wij zullen gebubbeld hebben
 - jullie zullen gebubbeld hebben
 - zij zullen gebubbeld hebben
 
Conditionalis I
- ik zou bubbelen
 - jij zou bubbelen
 - hij/zij/het zou bubbelen
 - wij zouden bubbelen
 - jullie zouden bubbelen
 - zij zouden bubbelen
 
Conditionalis II
- ik zou hebben gebubbeld
 - jij zou hebben gebubbeld
 - hij/zij/het zou hebben gebubbeld
 - wij zouden hebben gebubbeld
 - jullie zouden hebben gebubbeld
 - zij zouden hebben gebubbeld
 
Imperatief
- jij bubbel
 - jullie bubbelt