Vervoeging van canvassen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik canvas
    • jij canvast
    • hij/zij/het canvast
    • wij canvassen
    • jullie canvassen
    • zij canvassen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik canvaste
    • jij canvaste
    • hij/zij/het canvaste
    • wij canvasten
    • jullie canvasten
    • zij canvasten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gecanvast
    • jij hebt gecanvast
    • hij/zij/het heeft gecanvast
    • wij hebben gecanvast
    • jullie hebben gecanvast
    • zij hebben gecanvast
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gecanvast
    • jij had gecanvast
    • hij/zij/het had gecanvast
    • wij hadden gecanvast
    • jullie hadden gecanvast
    • zij hadden gecanvast
  • Toekomende tijd I

    • ik zal canvassen
    • jij zult canvassen
    • hij/zij/het zal canvassen
    • wij zullen canvassen
    • jullie zullen canvassen
    • zij zullen canvassen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gecanvast hebben
    • jij zult gecanvast hebben
    • hij/zij/het zal gecanvast hebben
    • wij zullen gecanvast hebben
    • jullie zullen gecanvast hebben
    • zij zullen gecanvast hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou canvassen
    • jij zou canvassen
    • hij/zij/het zou canvassen
    • wij zouden canvassen
    • jullie zouden canvassen
    • zij zouden canvassen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gecanvast
    • jij zou hebben gecanvast
    • hij/zij/het zou hebben gecanvast
    • wij zouden hebben gecanvast
    • jullie zouden hebben gecanvast
    • zij zouden hebben gecanvast
  • Imperatief

    • jij canvas
    • jullie canvast