Vervoeging van cementeren

Onbepaalde wijs (infinitief): cementeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik cementeer
    • jij cementeert
    • hij/zij/het cementeert
    • wij cementeren
    • jullie cementeren
    • zij cementeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik cementeerde
    • jij cementeerde
    • hij/zij/het cementeerde
    • wij cementeerden
    • jullie cementeerden
    • zij cementeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gecementeerd
    • jij hebt gecementeerd
    • hij/zij/het heeft gecementeerd
    • wij hebben gecementeerd
    • jullie hebben gecementeerd
    • zij hebben gecementeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gecementeerd
    • jij had gecementeerd
    • hij/zij/het had gecementeerd
    • wij hadden gecementeerd
    • jullie hadden gecementeerd
    • zij hadden gecementeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal cementeren
    • jij zult cementeren
    • hij/zij/het zal cementeren
    • wij zullen cementeren
    • jullie zullen cementeren
    • zij zullen cementeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gecementeerd hebben
    • jij zult gecementeerd hebben
    • hij/zij/het zal gecementeerd hebben
    • wij zullen gecementeerd hebben
    • jullie zullen gecementeerd hebben
    • zij zullen gecementeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou cementeren
    • jij zou cementeren
    • hij/zij/het zou cementeren
    • wij zouden cementeren
    • jullie zouden cementeren
    • zij zouden cementeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gecementeerd
    • jij zou hebben gecementeerd
    • hij/zij/het zou hebben gecementeerd
    • wij zouden hebben gecementeerd
    • jullie zouden hebben gecementeerd
    • zij zouden hebben gecementeerd
  • Imperatief

    • jij cementeer
    • jullie cementeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van cementeren