Vervoeging van charmeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik charmeer
    • jij charmeert
    • hij/zij/het charmeert
    • wij charmeren
    • jullie charmeren
    • zij charmeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik charmeerde
    • jij charmeerde
    • hij/zij/het charmeerde
    • wij charmeerden
    • jullie charmeerden
    • zij charmeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gecharmeerd
    • jij hebt gecharmeerd
    • hij/zij/het heeft gecharmeerd
    • wij hebben gecharmeerd
    • jullie hebben gecharmeerd
    • zij hebben gecharmeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gecharmeerd
    • jij had gecharmeerd
    • hij/zij/het had gecharmeerd
    • wij hadden gecharmeerd
    • jullie hadden gecharmeerd
    • zij hadden gecharmeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal charmeren
    • jij zult charmeren
    • hij/zij/het zal charmeren
    • wij zullen charmeren
    • jullie zullen charmeren
    • zij zullen charmeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gecharmeerd hebben
    • jij zult gecharmeerd hebben
    • hij/zij/het zal gecharmeerd hebben
    • wij zullen gecharmeerd hebben
    • jullie zullen gecharmeerd hebben
    • zij zullen gecharmeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou charmeren
    • jij zou charmeren
    • hij/zij/het zou charmeren
    • wij zouden charmeren
    • jullie zouden charmeren
    • zij zouden charmeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gecharmeerd
    • jij zou hebben gecharmeerd
    • hij/zij/het zou hebben gecharmeerd
    • wij zouden hebben gecharmeerd
    • jullie zouden hebben gecharmeerd
    • zij zouden hebben gecharmeerd
  • Imperatief

    • jij charmeer
    • jullie charmeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van charmeren