Vervoeging van claxonneren

Onbepaalde wijs (infinitief): claxonneren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik claxonneer
    • jij claxonneert
    • hij/zij/het claxonneert
    • wij claxonneren
    • jullie claxonneren
    • zij claxonneren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik claxonneerde
    • jij claxonneerde
    • hij/zij/het claxonneerde
    • wij claxonneerden
    • jullie claxonneerden
    • zij claxonneerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geclaxonneerd
    • jij hebt geclaxonneerd
    • hij/zij/het heeft geclaxonneerd
    • wij hebben geclaxonneerd
    • jullie hebben geclaxonneerd
    • zij hebben geclaxonneerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geclaxonneerd
    • jij had geclaxonneerd
    • hij/zij/het had geclaxonneerd
    • wij hadden geclaxonneerd
    • jullie hadden geclaxonneerd
    • zij hadden geclaxonneerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal claxonneren
    • jij zult claxonneren
    • hij/zij/het zal claxonneren
    • wij zullen claxonneren
    • jullie zullen claxonneren
    • zij zullen claxonneren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geclaxonneerd hebben
    • jij zult geclaxonneerd hebben
    • hij/zij/het zal geclaxonneerd hebben
    • wij zullen geclaxonneerd hebben
    • jullie zullen geclaxonneerd hebben
    • zij zullen geclaxonneerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou claxonneren
    • jij zou claxonneren
    • hij/zij/het zou claxonneren
    • wij zouden claxonneren
    • jullie zouden claxonneren
    • zij zouden claxonneren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geclaxonneerd
    • jij zou hebben geclaxonneerd
    • hij/zij/het zou hebben geclaxonneerd
    • wij zouden hebben geclaxonneerd
    • jullie zouden hebben geclaxonneerd
    • zij zouden hebben geclaxonneerd
  • Imperatief

    • jij claxonneer
    • jullie claxonneert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van claxonneren