Vervoeging van compliceren

Onbepaalde wijs (infinitief): compliceren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik compliceer
    • jij compliceert
    • hij/zij/het compliceert
    • wij compliceren
    • jullie compliceren
    • zij compliceren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik compliceerde
    • jij compliceerde
    • hij/zij/het compliceerde
    • wij compliceerden
    • jullie compliceerden
    • zij compliceerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gecompliceerd
    • jij hebt gecompliceerd
    • hij/zij/het heeft gecompliceerd
    • wij hebben gecompliceerd
    • jullie hebben gecompliceerd
    • zij hebben gecompliceerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gecompliceerd
    • jij had gecompliceerd
    • hij/zij/het had gecompliceerd
    • wij hadden gecompliceerd
    • jullie hadden gecompliceerd
    • zij hadden gecompliceerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal compliceren
    • jij zult compliceren
    • hij/zij/het zal compliceren
    • wij zullen compliceren
    • jullie zullen compliceren
    • zij zullen compliceren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gecompliceerd hebben
    • jij zult gecompliceerd hebben
    • hij/zij/het zal gecompliceerd hebben
    • wij zullen gecompliceerd hebben
    • jullie zullen gecompliceerd hebben
    • zij zullen gecompliceerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou compliceren
    • jij zou compliceren
    • hij/zij/het zou compliceren
    • wij zouden compliceren
    • jullie zouden compliceren
    • zij zouden compliceren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gecompliceerd
    • jij zou hebben gecompliceerd
    • hij/zij/het zou hebben gecompliceerd
    • wij zouden hebben gecompliceerd
    • jullie zouden hebben gecompliceerd
    • zij zouden hebben gecompliceerd
  • Imperatief

    • jij compliceer
    • jullie compliceert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van compliceren