Vervoeging van corresponderen

Onbepaalde wijs (infinitief): corresponderen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik correspondeer
    • jij correspondeert
    • hij/zij/het correspondeert
    • wij corresponderen
    • jullie corresponderen
    • zij corresponderen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik correspondeerde
    • jij correspondeerde
    • hij/zij/het correspondeerde
    • wij correspondeerden
    • jullie correspondeerden
    • zij correspondeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gecorrespondeerd
    • jij hebt gecorrespondeerd
    • hij/zij/het heeft gecorrespondeerd
    • wij hebben gecorrespondeerd
    • jullie hebben gecorrespondeerd
    • zij hebben gecorrespondeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gecorrespondeerd
    • jij had gecorrespondeerd
    • hij/zij/het had gecorrespondeerd
    • wij hadden gecorrespondeerd
    • jullie hadden gecorrespondeerd
    • zij hadden gecorrespondeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal corresponderen
    • jij zult corresponderen
    • hij/zij/het zal corresponderen
    • wij zullen corresponderen
    • jullie zullen corresponderen
    • zij zullen corresponderen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gecorrespondeerd hebben
    • jij zult gecorrespondeerd hebben
    • hij/zij/het zal gecorrespondeerd hebben
    • wij zullen gecorrespondeerd hebben
    • jullie zullen gecorrespondeerd hebben
    • zij zullen gecorrespondeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou corresponderen
    • jij zou corresponderen
    • hij/zij/het zou corresponderen
    • wij zouden corresponderen
    • jullie zouden corresponderen
    • zij zouden corresponderen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gecorrespondeerd
    • jij zou hebben gecorrespondeerd
    • hij/zij/het zou hebben gecorrespondeerd
    • wij zouden hebben gecorrespondeerd
    • jullie zouden hebben gecorrespondeerd
    • zij zouden hebben gecorrespondeerd
  • Imperatief

    • jij correspondeer
    • jullie correspondeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van corresponderen