Vervoeging van coördineren

Onbepaalde wijs (infinitief): coördineren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik coördineer
    • jij coördineert
    • hij/zij/het coördineert
    • wij coördineren
    • jullie coördineren
    • zij coördineren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik coördineerde
    • jij coördineerde
    • hij/zij/het coördineerde
    • wij coördineerden
    • jullie coördineerden
    • zij coördineerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gecoördineerd
    • jij hebt gecoördineerd
    • hij/zij/het heeft gecoördineerd
    • wij hebben gecoördineerd
    • jullie hebben gecoördineerd
    • zij hebben gecoördineerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gecoördineerd
    • jij had gecoördineerd
    • hij/zij/het had gecoördineerd
    • wij hadden gecoördineerd
    • jullie hadden gecoördineerd
    • zij hadden gecoördineerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal coördineren
    • jij zult coördineren
    • hij/zij/het zal coördineren
    • wij zullen coördineren
    • jullie zullen coördineren
    • zij zullen coördineren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gecoördineerd hebben
    • jij zult gecoördineerd hebben
    • hij/zij/het zal gecoördineerd hebben
    • wij zullen gecoördineerd hebben
    • jullie zullen gecoördineerd hebben
    • zij zullen gecoördineerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou coördineren
    • jij zou coördineren
    • hij/zij/het zou coördineren
    • wij zouden coördineren
    • jullie zouden coördineren
    • zij zouden coördineren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gecoördineerd
    • jij zou hebben gecoördineerd
    • hij/zij/het zou hebben gecoördineerd
    • wij zouden hebben gecoördineerd
    • jullie zouden hebben gecoördineerd
    • zij zouden hebben gecoördineerd
  • Imperatief

    • jij coördineer
    • jullie coördineert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van coördineren