Vervoeging van crashen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik crash
    • jij crasht
    • hij/zij/het crasht
    • wij crashen
    • jullie crashen
    • zij crashen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik crashte
    • jij crashte
    • hij/zij/het crashte
    • wij crashten
    • jullie crashten
    • zij crashten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gecrasht
    • jij hebt gecrasht
    • hij/zij/het heeft gecrasht
    • wij hebben gecrasht
    • jullie hebben gecrasht
    • zij hebben gecrasht
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gecrasht
    • jij had gecrasht
    • hij/zij/het had gecrasht
    • wij hadden gecrasht
    • jullie hadden gecrasht
    • zij hadden gecrasht
  • Toekomende tijd I

    • ik zal crashen
    • jij zult crashen
    • hij/zij/het zal crashen
    • wij zullen crashen
    • jullie zullen crashen
    • zij zullen crashen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gecrasht hebben
    • jij zult gecrasht hebben
    • hij/zij/het zal gecrasht hebben
    • wij zullen gecrasht hebben
    • jullie zullen gecrasht hebben
    • zij zullen gecrasht hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou crashen
    • jij zou crashen
    • hij/zij/het zou crashen
    • wij zouden crashen
    • jullie zouden crashen
    • zij zouden crashen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gecrasht
    • jij zou hebben gecrasht
    • hij/zij/het zou hebben gecrasht
    • wij zouden hebben gecrasht
    • jullie zouden hebben gecrasht
    • zij zouden hebben gecrasht
  • Imperatief

    • jij crash
    • jullie crasht

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van crashen