Vervoeging van dagvaarden

Onbepaalde wijs (infinitief): dagvaarden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik dagvaard
    • jij dagvaardt
    • hij/zij/het dagvaardt
    • wij dagvaarden
    • jullie dagvaarden
    • zij dagvaarden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik dagvaardde
    • jij dagvaardde
    • hij/zij/het dagvaardde
    • wij dagvaardden
    • jullie dagvaardden
    • zij dagvaardden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedagvaard
    • jij hebt gedagvaard
    • hij/zij/het heeft gedagvaard
    • wij hebben gedagvaard
    • jullie hebben gedagvaard
    • zij hebben gedagvaard
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedagvaard
    • jij had gedagvaard
    • hij/zij/het had gedagvaard
    • wij hadden gedagvaard
    • jullie hadden gedagvaard
    • zij hadden gedagvaard
  • Toekomende tijd I

    • ik zal dagvaarden
    • jij zult dagvaarden
    • hij/zij/het zal dagvaarden
    • wij zullen dagvaarden
    • jullie zullen dagvaarden
    • zij zullen dagvaarden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedagvaard hebben
    • jij zult gedagvaard hebben
    • hij/zij/het zal gedagvaard hebben
    • wij zullen gedagvaard hebben
    • jullie zullen gedagvaard hebben
    • zij zullen gedagvaard hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou dagvaarden
    • jij zou dagvaarden
    • hij/zij/het zou dagvaarden
    • wij zouden dagvaarden
    • jullie zouden dagvaarden
    • zij zouden dagvaarden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedagvaard
    • jij zou hebben gedagvaard
    • hij/zij/het zou hebben gedagvaard
    • wij zouden hebben gedagvaard
    • jullie zouden hebben gedagvaard
    • zij zouden hebben gedagvaard
  • Imperatief

    • jij dagvaard
    • jullie dagvaardt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van dagvaarden