Vervoeging van dalen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik daal
    • jij daalt
    • hij/zij/het daalt
    • wij dalen
    • jullie dalen
    • zij dalen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik daalde
    • jij daalde
    • hij/zij/het daalde
    • wij daalden
    • jullie daalden
    • zij daalden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben gedaald
    • jij bent gedaald
    • hij/zij/het is gedaald
    • wij zijn gedaald
    • jullie zijn gedaald
    • zij zijn gedaald
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was gedaald
    • jij was gedaald
    • hij/zij/het was gedaald
    • wij waren gedaald
    • jullie waren gedaald
    • zij waren gedaald
  • Toekomende tijd I

    • ik zal dalen
    • jij zult dalen
    • hij/zij/het zal dalen
    • wij zullen dalen
    • jullie zullen dalen
    • zij zullen dalen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedaald zijn
    • jij zult gedaald zijn
    • hij/zij/het zal gedaald zijn
    • wij zullen gedaald zijn
    • jullie zullen gedaald zijn
    • zij zullen gedaald zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou dalen
    • jij zou dalen
    • hij/zij/het zou dalen
    • wij zouden dalen
    • jullie zouden dalen
    • zij zouden dalen
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn gedaald
    • jij zou zijn gedaald
    • hij/zij/het zou zijn gedaald
    • wij zouden zijn gedaald
    • jullie zouden zijn gedaald
    • zij zouden zijn gedaald
  • Imperatief

    • jij daal
    • jullie daalt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van dalen