Vervoeging van debuteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik debuteer
    • jij debuteert
    • hij/zij/het debuteert
    • wij debuteren
    • jullie debuteren
    • zij debuteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik debuteerde
    • jij debuteerde
    • hij/zij/het debuteerde
    • wij debuteerden
    • jullie debuteerden
    • zij debuteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedebuteerd
    • jij hebt gedebuteerd
    • hij/zij/het heeft gedebuteerd
    • wij hebben gedebuteerd
    • jullie hebben gedebuteerd
    • zij hebben gedebuteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedebuteerd
    • jij had gedebuteerd
    • hij/zij/het had gedebuteerd
    • wij hadden gedebuteerd
    • jullie hadden gedebuteerd
    • zij hadden gedebuteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal debuteren
    • jij zult debuteren
    • hij/zij/het zal debuteren
    • wij zullen debuteren
    • jullie zullen debuteren
    • zij zullen debuteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedebuteerd hebben
    • jij zult gedebuteerd hebben
    • hij/zij/het zal gedebuteerd hebben
    • wij zullen gedebuteerd hebben
    • jullie zullen gedebuteerd hebben
    • zij zullen gedebuteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou debuteren
    • jij zou debuteren
    • hij/zij/het zou debuteren
    • wij zouden debuteren
    • jullie zouden debuteren
    • zij zouden debuteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedebuteerd
    • jij zou hebben gedebuteerd
    • hij/zij/het zou hebben gedebuteerd
    • wij zouden hebben gedebuteerd
    • jullie zouden hebben gedebuteerd
    • zij zouden hebben gedebuteerd
  • Imperatief

    • jij debuteer
    • jullie debuteert