Vervoeging van debuteren
Onbepaalde wijs (infinitief): debuteren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik debuteer
- jij debuteert
- hij/zij/het debuteert
- wij debuteren
- jullie debuteren
- zij debuteren
Indicativo presente
- yo debuto
- tú debutas
- él/ella debuta
- nosotros debutamos
- vosotros debutáis
- ellos/ellas debutan
Onvoltooid verleden tijd
- ik debuteerde
- jij debuteerde
- hij/zij/het debuteerde
- wij debuteerden
- jullie debuteerden
- zij debuteerden
Indefinido
- yo debuté
- tú debutaste
- él/ella debutó
- nosotros debutamos
- vosotros debutasteis
- ellos/ellas debutaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedebuteerd
- jij hebt gedebuteerd
- hij/zij/het heeft gedebuteerd
- wij hebben gedebuteerd
- jullie hebben gedebuteerd
- zij hebben gedebuteerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he debutado
- tú has debutado
- él/ella ha debutado
- nosotros hemos debutado
- vosotros habéis debutado
- ellos/ellas han debutado
Voltooid verleden tijd
- ik had gedebuteerd
- jij had gedebuteerd
- hij/zij/het had gedebuteerd
- wij hadden gedebuteerd
- jullie hadden gedebuteerd
- zij hadden gedebuteerd
Pluscuamperfecto
- yo había debutado
- tú habías debutado
- él/ella había debutado
- nosotros habíamos debutado
- vosotros habíais debutado
- ellos/ellas habían debutado
Toekomende tijd I
- ik zal debuteren
- jij zult debuteren
- hij/zij/het zal debuteren
- wij zullen debuteren
- jullie zullen debuteren
- zij zullen debuteren
Futuro I
- yo debutaré
- tú debutarás
- él/ella debutará
- nosotros debutaremos
- vosotros debutaréis
- ellos/ellas debutarán
Toekomende tijd II
- ik zal gedebuteerd hebben
- jij zult gedebuteerd hebben
- hij/zij/het zal gedebuteerd hebben
- wij zullen gedebuteerd hebben
- jullie zullen gedebuteerd hebben
- zij zullen gedebuteerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré debutado
- tú habrás debutado
- él/ella habrá debutado
- nosotros habremos debutado
- vosotros habréis debutado
- ellos/ellas habrán debutado
Conditionalis I
- ik zou debuteren
- jij zou debuteren
- hij/zij/het zou debuteren
- wij zouden debuteren
- jullie zouden debuteren
- zij zouden debuteren
Condicional
- yo debutaría
- tú debutarías
- él/ella debutaría
- nosotros debutaríamos
- vosotros debutaríais
- ellos/ellas debutarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gedebuteerd
- jij zou hebben gedebuteerd
- hij/zij/het zou hebben gedebuteerd
- wij zouden hebben gedebuteerd
- jullie zouden hebben gedebuteerd
- zij zouden hebben gedebuteerd
Condicional perfecto
- yo habría debutado
- tú habrías debutado
- él/ella habría debutado
- nosotros habríamos debutado
- vosotros habríais debutado
- ellos/ellas habrían debutado
Imperatief
- jij debuteer
- jullie debuteert
Imperativo presente
- tú debuta
- vosotros debutad