Vervoeging van decoreren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik decoreer
    • jij decoreert
    • hij/zij/het decoreert
    • wij decoreren
    • jullie decoreren
    • zij decoreren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik decoreerde
    • jij decoreerde
    • hij/zij/het decoreerde
    • wij decoreerden
    • jullie decoreerden
    • zij decoreerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedecoreerd
    • jij hebt gedecoreerd
    • hij/zij/het heeft gedecoreerd
    • wij hebben gedecoreerd
    • jullie hebben gedecoreerd
    • zij hebben gedecoreerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedecoreerd
    • jij had gedecoreerd
    • hij/zij/het had gedecoreerd
    • wij hadden gedecoreerd
    • jullie hadden gedecoreerd
    • zij hadden gedecoreerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal decoreren
    • jij zult decoreren
    • hij/zij/het zal decoreren
    • wij zullen decoreren
    • jullie zullen decoreren
    • zij zullen decoreren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedecoreerd hebben
    • jij zult gedecoreerd hebben
    • hij/zij/het zal gedecoreerd hebben
    • wij zullen gedecoreerd hebben
    • jullie zullen gedecoreerd hebben
    • zij zullen gedecoreerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou decoreren
    • jij zou decoreren
    • hij/zij/het zou decoreren
    • wij zouden decoreren
    • jullie zouden decoreren
    • zij zouden decoreren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedecoreerd
    • jij zou hebben gedecoreerd
    • hij/zij/het zou hebben gedecoreerd
    • wij zouden hebben gedecoreerd
    • jullie zouden hebben gedecoreerd
    • zij zouden hebben gedecoreerd
  • Imperatief

    • jij decoreer
    • jullie decoreert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van decoreren