Vervoeging van deformeren

Onbepaalde wijs (infinitief): deformeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik deformeer
    • jij deformeert
    • hij/zij/het deformeert
    • wij deformeren
    • jullie deformeren
    • zij deformeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik deformeerde
    • jij deformeerde
    • hij/zij/het deformeerde
    • wij deformeerden
    • jullie deformeerden
    • zij deformeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedeformeerd
    • jij hebt gedeformeerd
    • hij/zij/het heeft gedeformeerd
    • wij hebben gedeformeerd
    • jullie hebben gedeformeerd
    • zij hebben gedeformeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedeformeerd
    • jij had gedeformeerd
    • hij/zij/het had gedeformeerd
    • wij hadden gedeformeerd
    • jullie hadden gedeformeerd
    • zij hadden gedeformeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal deformeren
    • jij zult deformeren
    • hij/zij/het zal deformeren
    • wij zullen deformeren
    • jullie zullen deformeren
    • zij zullen deformeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedeformeerd hebben
    • jij zult gedeformeerd hebben
    • hij/zij/het zal gedeformeerd hebben
    • wij zullen gedeformeerd hebben
    • jullie zullen gedeformeerd hebben
    • zij zullen gedeformeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou deformeren
    • jij zou deformeren
    • hij/zij/het zou deformeren
    • wij zouden deformeren
    • jullie zouden deformeren
    • zij zouden deformeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedeformeerd
    • jij zou hebben gedeformeerd
    • hij/zij/het zou hebben gedeformeerd
    • wij zouden hebben gedeformeerd
    • jullie zouden hebben gedeformeerd
    • zij zouden hebben gedeformeerd
  • Imperatief

    • jij deformeer
    • jullie deformeert