Vervoeging van deporteren

Onbepaalde wijs (infinitief): deporteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik deporteer
    • jij deporteert
    • hij/zij/het deporteert
    • wij deporteren
    • jullie deporteren
    • zij deporteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik deporteerde
    • jij deporteerde
    • hij/zij/het deporteerde
    • wij deporteerden
    • jullie deporteerden
    • zij deporteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedeporteerd
    • jij hebt gedeporteerd
    • hij/zij/het heeft gedeporteerd
    • wij hebben gedeporteerd
    • jullie hebben gedeporteerd
    • zij hebben gedeporteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedeporteerd
    • jij had gedeporteerd
    • hij/zij/het had gedeporteerd
    • wij hadden gedeporteerd
    • jullie hadden gedeporteerd
    • zij hadden gedeporteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal deporteren
    • jij zult deporteren
    • hij/zij/het zal deporteren
    • wij zullen deporteren
    • jullie zullen deporteren
    • zij zullen deporteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedeporteerd hebben
    • jij zult gedeporteerd hebben
    • hij/zij/het zal gedeporteerd hebben
    • wij zullen gedeporteerd hebben
    • jullie zullen gedeporteerd hebben
    • zij zullen gedeporteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou deporteren
    • jij zou deporteren
    • hij/zij/het zou deporteren
    • wij zouden deporteren
    • jullie zouden deporteren
    • zij zouden deporteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedeporteerd
    • jij zou hebben gedeporteerd
    • hij/zij/het zou hebben gedeporteerd
    • wij zouden hebben gedeporteerd
    • jullie zouden hebben gedeporteerd
    • zij zouden hebben gedeporteerd
  • Imperatief

    • jij deporteer
    • jullie deporteert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van deporteren