Vervoeging van deppen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik dep
    • jij dept
    • hij/zij/het dept
    • wij deppen
    • jullie deppen
    • zij deppen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik depte
    • jij depte
    • hij/zij/het depte
    • wij depten
    • jullie depten
    • zij depten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedept
    • jij hebt gedept
    • hij/zij/het heeft gedept
    • wij hebben gedept
    • jullie hebben gedept
    • zij hebben gedept
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedept
    • jij had gedept
    • hij/zij/het had gedept
    • wij hadden gedept
    • jullie hadden gedept
    • zij hadden gedept
  • Toekomende tijd I

    • ik zal deppen
    • jij zult deppen
    • hij/zij/het zal deppen
    • wij zullen deppen
    • jullie zullen deppen
    • zij zullen deppen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedept hebben
    • jij zult gedept hebben
    • hij/zij/het zal gedept hebben
    • wij zullen gedept hebben
    • jullie zullen gedept hebben
    • zij zullen gedept hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou deppen
    • jij zou deppen
    • hij/zij/het zou deppen
    • wij zouden deppen
    • jullie zouden deppen
    • zij zouden deppen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedept
    • jij zou hebben gedept
    • hij/zij/het zou hebben gedept
    • wij zouden hebben gedept
    • jullie zouden hebben gedept
    • zij zouden hebben gedept
  • Imperatief

    • jij dep
    • jullie dept

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van deppen