Vervoeging van deputeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik deputeer
    • jij deputeert
    • hij/zij/het deputeert
    • wij deputeren
    • jullie deputeren
    • zij deputeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik deputeerde
    • jij deputeerde
    • hij/zij/het deputeerde
    • wij deputeerden
    • jullie deputeerden
    • zij deputeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedeputeerd
    • jij hebt gedeputeerd
    • hij/zij/het heeft gedeputeerd
    • wij hebben gedeputeerd
    • jullie hebben gedeputeerd
    • zij hebben gedeputeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedeputeerd
    • jij had gedeputeerd
    • hij/zij/het had gedeputeerd
    • wij hadden gedeputeerd
    • jullie hadden gedeputeerd
    • zij hadden gedeputeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal deputeren
    • jij zult deputeren
    • hij/zij/het zal deputeren
    • wij zullen deputeren
    • jullie zullen deputeren
    • zij zullen deputeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedeputeerd hebben
    • jij zult gedeputeerd hebben
    • hij/zij/het zal gedeputeerd hebben
    • wij zullen gedeputeerd hebben
    • jullie zullen gedeputeerd hebben
    • zij zullen gedeputeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou deputeren
    • jij zou deputeren
    • hij/zij/het zou deputeren
    • wij zouden deputeren
    • jullie zouden deputeren
    • zij zouden deputeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedeputeerd
    • jij zou hebben gedeputeerd
    • hij/zij/het zou hebben gedeputeerd
    • wij zouden hebben gedeputeerd
    • jullie zouden hebben gedeputeerd
    • zij zouden hebben gedeputeerd
  • Imperatief

    • jij deputeer
    • jullie deputeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van deputeren