Vervoeging van dichtdraaien

Onbepaalde wijs (infinitief): dichtdraaien

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik draai dicht
    • jij draait dicht
    • hij/zij/het draait dicht
    • wij draaien dicht
    • jullie draaien dicht
    • zij draaien dicht
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik draaide dicht
    • jij draaide dicht
    • hij/zij/het draaide dicht
    • wij draaiden dicht
    • jullie draaiden dicht
    • zij draaiden dicht
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb dichtgedraaid
    • jij hebt dichtgedraaid
    • hij/zij/het heeft dichtgedraaid
    • wij hebben dichtgedraaid
    • jullie hebben dichtgedraaid
    • zij hebben dichtgedraaid
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had dichtgedraaid
    • jij had dichtgedraaid
    • hij/zij/het had dichtgedraaid
    • wij hadden dichtgedraaid
    • jullie hadden dichtgedraaid
    • zij hadden dichtgedraaid
  • Toekomende tijd I

    • ik zal dichtdraaien
    • jij zult dichtdraaien
    • hij/zij/het zal dichtdraaien
    • wij zullen dichtdraaien
    • jullie zullen dichtdraaien
    • zij zullen dichtdraaien
  • Toekomende tijd II

    • ik zal dichtgedraaid hebben
    • jij zult dichtgedraaid hebben
    • hij/zij/het zal dichtgedraaid hebben
    • wij zullen dichtgedraaid hebben
    • jullie zullen dichtgedraaid hebben
    • zij zullen dichtgedraaid hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou dichtdraaien
    • jij zou dichtdraaien
    • hij/zij/het zou dichtdraaien
    • wij zouden dichtdraaien
    • jullie zouden dichtdraaien
    • zij zouden dichtdraaien
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben dichtgedraaid
    • jij zou hebben dichtgedraaid
    • hij/zij/het zou hebben dichtgedraaid
    • wij zouden hebben dichtgedraaid
    • jullie zouden hebben dichtgedraaid
    • zij zouden hebben dichtgedraaid
  • Imperatief

    • jij draai dicht
    • jullie draait dicht

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van dichtdraaien