Vervoeging van disponeren

Onbepaalde wijs (infinitief): disponeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik disponeer
    • jij disponeert
    • hij/zij/het disponeert
    • wij disponeren
    • jullie disponeren
    • zij disponeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik disponeerde
    • jij disponeerde
    • hij/zij/het disponeerde
    • wij disponeerden
    • jullie disponeerden
    • zij disponeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedisponeerd
    • jij hebt gedisponeerd
    • hij/zij/het heeft gedisponeerd
    • wij hebben gedisponeerd
    • jullie hebben gedisponeerd
    • zij hebben gedisponeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedisponeerd
    • jij had gedisponeerd
    • hij/zij/het had gedisponeerd
    • wij hadden gedisponeerd
    • jullie hadden gedisponeerd
    • zij hadden gedisponeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal disponeren
    • jij zult disponeren
    • hij/zij/het zal disponeren
    • wij zullen disponeren
    • jullie zullen disponeren
    • zij zullen disponeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedisponeerd hebben
    • jij zult gedisponeerd hebben
    • hij/zij/het zal gedisponeerd hebben
    • wij zullen gedisponeerd hebben
    • jullie zullen gedisponeerd hebben
    • zij zullen gedisponeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou disponeren
    • jij zou disponeren
    • hij/zij/het zou disponeren
    • wij zouden disponeren
    • jullie zouden disponeren
    • zij zouden disponeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedisponeerd
    • jij zou hebben gedisponeerd
    • hij/zij/het zou hebben gedisponeerd
    • wij zouden hebben gedisponeerd
    • jullie zouden hebben gedisponeerd
    • zij zouden hebben gedisponeerd
  • Imperatief

    • jij disponeer
    • jullie disponeert