Vervoeging van dissociëren
Onbepaalde wijs (infinitief): dissociëren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dissocieer
- jij dissocieert
- hij/zij/het dissocieert
- wij dissociëren
- jullie dissociëren
- zij dissociëren
Indicativo presente
- yo disocio
- tú disocias
- él/ella disocia
- nosotros disociamos
- vosotros disociáis
- ellos/ellas disocian
Onvoltooid verleden tijd
- ik dissocieerde
- jij dissocieerde
- hij/zij/het dissocieerde
- wij dissocieerden
- jullie dissocieerden
- zij dissocieerden
Indefinido
- yo disocié
- tú disociaste
- él/ella disoció
- nosotros disociamos
- vosotros disociasteis
- ellos/ellas disociaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedissocieerd
- jij hebt gedissocieerd
- hij/zij/het heeft gedissocieerd
- wij hebben gedissocieerd
- jullie hebben gedissocieerd
- zij hebben gedissocieerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he disociado
- tú has disociado
- él/ella ha disociado
- nosotros hemos disociado
- vosotros habéis disociado
- ellos/ellas han disociado
Voltooid verleden tijd
- ik had gedissocieerd
- jij had gedissocieerd
- hij/zij/het had gedissocieerd
- wij hadden gedissocieerd
- jullie hadden gedissocieerd
- zij hadden gedissocieerd
Pluscuamperfecto
- yo había disociado
- tú habías disociado
- él/ella había disociado
- nosotros habíamos disociado
- vosotros habíais disociado
- ellos/ellas habían disociado
Toekomende tijd I
- ik zal dissociëren
- jij zult dissociëren
- hij/zij/het zal dissociëren
- wij zullen dissociëren
- jullie zullen dissociëren
- zij zullen dissociëren
Futuro I
- yo disociaré
- tú disociarás
- él/ella disociará
- nosotros disociaremos
- vosotros disociaréis
- ellos/ellas disociarán
Toekomende tijd II
- ik zal gedissocieerd hebben
- jij zult gedissocieerd hebben
- hij/zij/het zal gedissocieerd hebben
- wij zullen gedissocieerd hebben
- jullie zullen gedissocieerd hebben
- zij zullen gedissocieerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré disociado
- tú habrás disociado
- él/ella habrá disociado
- nosotros habremos disociado
- vosotros habréis disociado
- ellos/ellas habrán disociado
Conditionalis I
- ik zou dissociëren
- jij zou dissociëren
- hij/zij/het zou dissociëren
- wij zouden dissociëren
- jullie zouden dissociëren
- zij zouden dissociëren
Condicional
- yo disociaría
- tú disociarías
- él/ella disociaría
- nosotros disociaríamos
- vosotros disociaríais
- ellos/ellas disociarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gedissocieerd
- jij zou hebben gedissocieerd
- hij/zij/het zou hebben gedissocieerd
- wij zouden hebben gedissocieerd
- jullie zouden hebben gedissocieerd
- zij zouden hebben gedissocieerd
Condicional perfecto
- yo habría disociado
- tú habrías disociado
- él/ella habría disociado
- nosotros habríamos disociado
- vosotros habríais disociado
- ellos/ellas habrían disociado
Imperatief
- jij dissocieer
- jullie dissocieert
Imperativo presente
- tú disocia
- vosotros disociad