Vervoeging van doneren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik doneer
    • jij doneert
    • hij/zij/het doneert
    • wij doneren
    • jullie doneren
    • zij doneren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik doneerde
    • jij doneerde
    • hij/zij/het doneerde
    • wij doneerden
    • jullie doneerden
    • zij doneerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedoneerd
    • jij hebt gedoneerd
    • hij/zij/het heeft gedoneerd
    • wij hebben gedoneerd
    • jullie hebben gedoneerd
    • zij hebben gedoneerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedoneerd
    • jij had gedoneerd
    • hij/zij/het had gedoneerd
    • wij hadden gedoneerd
    • jullie hadden gedoneerd
    • zij hadden gedoneerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal doneren
    • jij zult doneren
    • hij/zij/het zal doneren
    • wij zullen doneren
    • jullie zullen doneren
    • zij zullen doneren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedoneerd hebben
    • jij zult gedoneerd hebben
    • hij/zij/het zal gedoneerd hebben
    • wij zullen gedoneerd hebben
    • jullie zullen gedoneerd hebben
    • zij zullen gedoneerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou doneren
    • jij zou doneren
    • hij/zij/het zou doneren
    • wij zouden doneren
    • jullie zouden doneren
    • zij zouden doneren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedoneerd
    • jij zou hebben gedoneerd
    • hij/zij/het zou hebben gedoneerd
    • wij zouden hebben gedoneerd
    • jullie zouden hebben gedoneerd
    • zij zouden hebben gedoneerd
  • Imperatief

    • jij doneer
    • jullie doneert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van doneren