Vervoeging van doordringen

Onbepaalde wijs (infinitief): doordringen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik doordring
    • jij doordringt
    • hij/zij/het doordringt
    • wij doordringen
    • jullie doordringen
    • zij doordringen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik doordrong
    • jij doordrong
    • hij/zij/het doordrong
    • wij doordrongen
    • jullie doordrongen
    • zij doordrongen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb doordrongen
    • jij hebt doordrongen
    • hij/zij/het heeft doordrongen
    • wij hebben doordrongen
    • jullie hebben doordrongen
    • zij hebben doordrongen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had doordrongen
    • jij had doordrongen
    • hij/zij/het had doordrongen
    • wij hadden doordrongen
    • jullie hadden doordrongen
    • zij hadden doordrongen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal doordringen
    • jij zult doordringen
    • hij/zij/het zal doordringen
    • wij zullen doordringen
    • jullie zullen doordringen
    • zij zullen doordringen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal doordrongen hebben
    • jij zult doordrongen hebben
    • hij/zij/het zal doordrongen hebben
    • wij zullen doordrongen hebben
    • jullie zullen doordrongen hebben
    • zij zullen doordrongen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou doordringen
    • jij zou doordringen
    • hij/zij/het zou doordringen
    • wij zouden doordringen
    • jullie zouden doordringen
    • zij zouden doordringen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben doordrongen
    • jij zou hebben doordrongen
    • hij/zij/het zou hebben doordrongen
    • wij zouden hebben doordrongen
    • jullie zouden hebben doordrongen
    • zij zouden hebben doordrongen
  • Imperatief

    • jij doordring
    • jullie doordringt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van doordringen