Vervoeging van doorkrabben

Onbepaalde wijs (infinitief): doorkrabben

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik krab door
    • jij krabt door
    • hij/zij/het krabt door
    • wij krabben door
    • jullie krabben door
    • zij krabben door
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik krabde door
    • jij krabde door
    • hij/zij/het krabde door
    • wij krabden door
    • jullie krabden door
    • zij krabden door
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb doorgekrabd
    • jij hebt doorgekrabd
    • hij/zij/het heeft doorgekrabd
    • wij hebben doorgekrabd
    • jullie hebben doorgekrabd
    • zij hebben doorgekrabd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had doorgekrabd
    • jij had doorgekrabd
    • hij/zij/het had doorgekrabd
    • wij hadden doorgekrabd
    • jullie hadden doorgekrabd
    • zij hadden doorgekrabd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal doorkrabben
    • jij zult doorkrabben
    • hij/zij/het zal doorkrabben
    • wij zullen doorkrabben
    • jullie zullen doorkrabben
    • zij zullen doorkrabben
  • Toekomende tijd II

    • ik zal doorgekrabd hebben
    • jij zult doorgekrabd hebben
    • hij/zij/het zal doorgekrabd hebben
    • wij zullen doorgekrabd hebben
    • jullie zullen doorgekrabd hebben
    • zij zullen doorgekrabd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou doorkrabben
    • jij zou doorkrabben
    • hij/zij/het zou doorkrabben
    • wij zouden doorkrabben
    • jullie zouden doorkrabben
    • zij zouden doorkrabben
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben doorgekrabd
    • jij zou hebben doorgekrabd
    • hij/zij/het zou hebben doorgekrabd
    • wij zouden hebben doorgekrabd
    • jullie zouden hebben doorgekrabd
    • zij zouden hebben doorgekrabd
  • Imperatief

    • jij krab door
    • jullie krabt door