Vervoeging van doorloodsen

Onbepaalde wijs (infinitief): doorloodsen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik loods door
    • jij loodst door
    • hij/zij/het loodst door
    • wij loodsen door
    • jullie loodsen door
    • zij loodsen door
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik loodste door
    • jij loodste door
    • hij/zij/het loodste door
    • wij loodsten door
    • jullie loodsten door
    • zij loodsten door
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb doorgeloodst
    • jij hebt doorgeloodst
    • hij/zij/het heeft doorgeloodst
    • wij hebben doorgeloodst
    • jullie hebben doorgeloodst
    • zij hebben doorgeloodst
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had doorgeloodst
    • jij had doorgeloodst
    • hij/zij/het had doorgeloodst
    • wij hadden doorgeloodst
    • jullie hadden doorgeloodst
    • zij hadden doorgeloodst
  • Toekomende tijd I

    • ik zal doorloodsen
    • jij zult doorloodsen
    • hij/zij/het zal doorloodsen
    • wij zullen doorloodsen
    • jullie zullen doorloodsen
    • zij zullen doorloodsen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal doorgeloodst hebben
    • jij zult doorgeloodst hebben
    • hij/zij/het zal doorgeloodst hebben
    • wij zullen doorgeloodst hebben
    • jullie zullen doorgeloodst hebben
    • zij zullen doorgeloodst hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou doorloodsen
    • jij zou doorloodsen
    • hij/zij/het zou doorloodsen
    • wij zouden doorloodsen
    • jullie zouden doorloodsen
    • zij zouden doorloodsen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben doorgeloodst
    • jij zou hebben doorgeloodst
    • hij/zij/het zou hebben doorgeloodst
    • wij zouden hebben doorgeloodst
    • jullie zouden hebben doorgeloodst
    • zij zouden hebben doorgeloodst
  • Imperatief

    • jij loods door
    • jullie loodst door