Vervoeging van doorvergaderen

Onbepaalde wijs (infinitief): doorvergaderen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vergadeer door
    • jij vergadeert door
    • hij/zij/het vergadeert door
    • wij vergaderen door
    • jullie vergaderen door
    • zij vergaderen door
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vergadeerde door
    • jij vergadeerde door
    • hij/zij/het vergadeerde door
    • wij vergadeerden door
    • jullie vergadeerden door
    • zij vergadeerden door
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb doorgevergadeerd
    • jij hebt doorgevergadeerd
    • hij/zij/het heeft doorgevergadeerd
    • wij hebben doorgevergadeerd
    • jullie hebben doorgevergadeerd
    • zij hebben doorgevergadeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had doorgevergadeerd
    • jij had doorgevergadeerd
    • hij/zij/het had doorgevergadeerd
    • wij hadden doorgevergadeerd
    • jullie hadden doorgevergadeerd
    • zij hadden doorgevergadeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal doorvergaderen
    • jij zult doorvergaderen
    • hij/zij/het zal doorvergaderen
    • wij zullen doorvergaderen
    • jullie zullen doorvergaderen
    • zij zullen doorvergaderen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal doorgevergadeerd hebben
    • jij zult doorgevergadeerd hebben
    • hij/zij/het zal doorgevergadeerd hebben
    • wij zullen doorgevergadeerd hebben
    • jullie zullen doorgevergadeerd hebben
    • zij zullen doorgevergadeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou doorvergaderen
    • jij zou doorvergaderen
    • hij/zij/het zou doorvergaderen
    • wij zouden doorvergaderen
    • jullie zouden doorvergaderen
    • zij zouden doorvergaderen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben doorgevergadeerd
    • jij zou hebben doorgevergadeerd
    • hij/zij/het zou hebben doorgevergadeerd
    • wij zouden hebben doorgevergadeerd
    • jullie zouden hebben doorgevergadeerd
    • zij zouden hebben doorgevergadeerd
  • Imperatief

    • jij vergadeer door
    • jullie vergadeert door