Vervoeging van doorzieken

Onbepaalde wijs (infinitief): doorzieken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het ziekt door
    • zij zieken door
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het ziekte door
    • zij ziekten door
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het is doorgeziekt
    • zij zijn doorgeziekt
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het was doorgeziekt
    • zij waren doorgeziekt
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal doorzieken
    • zij zult doorzieken
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal doorgeziekt zijn
    • zij zult doorgeziekt zijn
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal doorzieken
    • zij zullen doorzieken
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal zijn doorgeziekt
    • zij zullen zijn doorgeziekt