Vervoeging van druppen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik drup
    • jij drupt
    • hij/zij/het drupt
    • wij druppen
    • jullie druppen
    • zij druppen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik drupte
    • jij drupte
    • hij/zij/het drupte
    • wij drupten
    • jullie drupten
    • zij drupten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedrupt
    • jij hebt gedrupt
    • hij/zij/het heeft gedrupt
    • wij hebben gedrupt
    • jullie hebben gedrupt
    • zij hebben gedrupt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedrupt
    • jij had gedrupt
    • hij/zij/het had gedrupt
    • wij hadden gedrupt
    • jullie hadden gedrupt
    • zij hadden gedrupt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal druppen
    • jij zult druppen
    • hij/zij/het zal druppen
    • wij zullen druppen
    • jullie zullen druppen
    • zij zullen druppen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedrupt hebben
    • jij zult gedrupt hebben
    • hij/zij/het zal gedrupt hebben
    • wij zullen gedrupt hebben
    • jullie zullen gedrupt hebben
    • zij zullen gedrupt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou druppen
    • jij zou druppen
    • hij/zij/het zou druppen
    • wij zouden druppen
    • jullie zouden druppen
    • zij zouden druppen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedrupt
    • jij zou hebben gedrupt
    • hij/zij/het zou hebben gedrupt
    • wij zouden hebben gedrupt
    • jullie zouden hebben gedrupt
    • zij zouden hebben gedrupt
  • Imperatief

    • jij drup
    • jullie drupt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van druppen