Vervoeging van duisteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het duistert
    • zij duisteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het duisterde
    • zij duisterden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft geduisterd
    • zij hebben geduisterd
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had geduisterd
    • zij hadden geduisterd
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal duisteren
    • zij zult duisteren
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal geduisterd hebben
    • zij zult geduisterd hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal duisteren
    • zij zullen duisteren
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben geduisterd
    • zij zullen hebben geduisterd