Vervoeging van enthousiasmeren

Onbepaalde wijs (infinitief): enthousiasmeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik enthousiasmeer
    • jij enthousiasmeert
    • hij/zij/het enthousiasmeert
    • wij enthousiasmeren
    • jullie enthousiasmeren
    • zij enthousiasmeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik enthousiasmeerde
    • jij enthousiasmeerde
    • hij/zij/het enthousiasmeerde
    • wij enthousiasmeerden
    • jullie enthousiasmeerden
    • zij enthousiasmeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geënthousiasmeerd
    • jij hebt geënthousiasmeerd
    • hij/zij/het heeft geënthousiasmeerd
    • wij hebben geënthousiasmeerd
    • jullie hebben geënthousiasmeerd
    • zij hebben geënthousiasmeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geënthousiasmeerd
    • jij had geënthousiasmeerd
    • hij/zij/het had geënthousiasmeerd
    • wij hadden geënthousiasmeerd
    • jullie hadden geënthousiasmeerd
    • zij hadden geënthousiasmeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal enthousiasmeren
    • jij zult enthousiasmeren
    • hij/zij/het zal enthousiasmeren
    • wij zullen enthousiasmeren
    • jullie zullen enthousiasmeren
    • zij zullen enthousiasmeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geënthousiasmeerd hebben
    • jij zult geënthousiasmeerd hebben
    • hij/zij/het zal geënthousiasmeerd hebben
    • wij zullen geënthousiasmeerd hebben
    • jullie zullen geënthousiasmeerd hebben
    • zij zullen geënthousiasmeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou enthousiasmeren
    • jij zou enthousiasmeren
    • hij/zij/het zou enthousiasmeren
    • wij zouden enthousiasmeren
    • jullie zouden enthousiasmeren
    • zij zouden enthousiasmeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geënthousiasmeerd
    • jij zou hebben geënthousiasmeerd
    • hij/zij/het zou hebben geënthousiasmeerd
    • wij zouden hebben geënthousiasmeerd
    • jullie zouden hebben geënthousiasmeerd
    • zij zouden hebben geënthousiasmeerd
  • Imperatief

    • jij enthousiasmeer
    • jullie enthousiasmeert