Vervoeging van floppen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik flop
    • jij flopt
    • hij/zij/het flopt
    • wij floppen
    • jullie floppen
    • zij floppen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik flopte
    • jij flopte
    • hij/zij/het flopte
    • wij flopten
    • jullie flopten
    • zij flopten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geflopt
    • jij hebt geflopt
    • hij/zij/het heeft geflopt
    • wij hebben geflopt
    • jullie hebben geflopt
    • zij hebben geflopt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geflopt
    • jij had geflopt
    • hij/zij/het had geflopt
    • wij hadden geflopt
    • jullie hadden geflopt
    • zij hadden geflopt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal floppen
    • jij zult floppen
    • hij/zij/het zal floppen
    • wij zullen floppen
    • jullie zullen floppen
    • zij zullen floppen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geflopt hebben
    • jij zult geflopt hebben
    • hij/zij/het zal geflopt hebben
    • wij zullen geflopt hebben
    • jullie zullen geflopt hebben
    • zij zullen geflopt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou floppen
    • jij zou floppen
    • hij/zij/het zou floppen
    • wij zouden floppen
    • jullie zouden floppen
    • zij zouden floppen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geflopt
    • jij zou hebben geflopt
    • hij/zij/het zou hebben geflopt
    • wij zouden hebben geflopt
    • jullie zouden hebben geflopt
    • zij zouden hebben geflopt
  • Imperatief

    • jij flop
    • jullie flopt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van floppen