Vervoeging van fluoresceren

Onbepaalde wijs (infinitief): fluoresceren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het fluoresceert
    • zij fluoresceren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het fluoresceerde
    • zij fluoresceerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft gefluoresceerd
    • zij hebben gefluoresceerd
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had gefluoresceerd
    • zij hadden gefluoresceerd
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal fluoresceren
    • zij zult fluoresceren
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal gefluoresceerd hebben
    • zij zult gefluoresceerd hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal fluoresceren
    • zij zullen fluoresceren
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben gefluoresceerd
    • zij zullen hebben gefluoresceerd

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van fluoresceren