Vervoeging van foeliën

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik foelie
    • jij foeliet
    • hij/zij/het foeliet
    • wij foeliën
    • jullie foeliën
    • zij foeliën
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik foeliede
    • jij foeliede
    • hij/zij/het foeliede
    • wij foelieden
    • jullie foelieden
    • zij foelieden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gefoelied
    • jij hebt gefoelied
    • hij/zij/het heeft gefoelied
    • wij hebben gefoelied
    • jullie hebben gefoelied
    • zij hebben gefoelied
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gefoelied
    • jij had gefoelied
    • hij/zij/het had gefoelied
    • wij hadden gefoelied
    • jullie hadden gefoelied
    • zij hadden gefoelied
  • Toekomende tijd I

    • ik zal foeliën
    • jij zult foeliën
    • hij/zij/het zal foeliën
    • wij zullen foeliën
    • jullie zullen foeliën
    • zij zullen foeliën
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gefoelied hebben
    • jij zult gefoelied hebben
    • hij/zij/het zal gefoelied hebben
    • wij zullen gefoelied hebben
    • jullie zullen gefoelied hebben
    • zij zullen gefoelied hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou foeliën
    • jij zou foeliën
    • hij/zij/het zou foeliën
    • wij zouden foeliën
    • jullie zouden foeliën
    • zij zouden foeliën
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gefoelied
    • jij zou hebben gefoelied
    • hij/zij/het zou hebben gefoelied
    • wij zouden hebben gefoelied
    • jullie zouden hebben gefoelied
    • zij zouden hebben gefoelied
  • Imperatief

    • jij foelie
    • jullie foeliet