Vervoeging van galonneren

Onbepaalde wijs (infinitief): galonneren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik galonneer
    • jij galonneert
    • hij/zij/het galonneert
    • wij galonneren
    • jullie galonneren
    • zij galonneren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik galonneerde
    • jij galonneerde
    • hij/zij/het galonneerde
    • wij galonneerden
    • jullie galonneerden
    • zij galonneerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gegalonneerd
    • jij hebt gegalonneerd
    • hij/zij/het heeft gegalonneerd
    • wij hebben gegalonneerd
    • jullie hebben gegalonneerd
    • zij hebben gegalonneerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gegalonneerd
    • jij had gegalonneerd
    • hij/zij/het had gegalonneerd
    • wij hadden gegalonneerd
    • jullie hadden gegalonneerd
    • zij hadden gegalonneerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal galonneren
    • jij zult galonneren
    • hij/zij/het zal galonneren
    • wij zullen galonneren
    • jullie zullen galonneren
    • zij zullen galonneren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gegalonneerd hebben
    • jij zult gegalonneerd hebben
    • hij/zij/het zal gegalonneerd hebben
    • wij zullen gegalonneerd hebben
    • jullie zullen gegalonneerd hebben
    • zij zullen gegalonneerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou galonneren
    • jij zou galonneren
    • hij/zij/het zou galonneren
    • wij zouden galonneren
    • jullie zouden galonneren
    • zij zouden galonneren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gegalonneerd
    • jij zou hebben gegalonneerd
    • hij/zij/het zou hebben gegalonneerd
    • wij zouden hebben gegalonneerd
    • jullie zouden hebben gegalonneerd
    • zij zouden hebben gegalonneerd
  • Imperatief

    • jij galonneer
    • jullie galonneert