Vervoeging van garanderen

Onbepaalde wijs (infinitief): garanderen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik garandeer
    • jij garandeert
    • hij/zij/het garandeert
    • wij garanderen
    • jullie garanderen
    • zij garanderen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik garandeerde
    • jij garandeerde
    • hij/zij/het garandeerde
    • wij garandeerden
    • jullie garandeerden
    • zij garandeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gegarandeerd
    • jij hebt gegarandeerd
    • hij/zij/het heeft gegarandeerd
    • wij hebben gegarandeerd
    • jullie hebben gegarandeerd
    • zij hebben gegarandeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gegarandeerd
    • jij had gegarandeerd
    • hij/zij/het had gegarandeerd
    • wij hadden gegarandeerd
    • jullie hadden gegarandeerd
    • zij hadden gegarandeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal garanderen
    • jij zult garanderen
    • hij/zij/het zal garanderen
    • wij zullen garanderen
    • jullie zullen garanderen
    • zij zullen garanderen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gegarandeerd hebben
    • jij zult gegarandeerd hebben
    • hij/zij/het zal gegarandeerd hebben
    • wij zullen gegarandeerd hebben
    • jullie zullen gegarandeerd hebben
    • zij zullen gegarandeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou garanderen
    • jij zou garanderen
    • hij/zij/het zou garanderen
    • wij zouden garanderen
    • jullie zouden garanderen
    • zij zouden garanderen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gegarandeerd
    • jij zou hebben gegarandeerd
    • hij/zij/het zou hebben gegarandeerd
    • wij zouden hebben gegarandeerd
    • jullie zouden hebben gegarandeerd
    • zij zouden hebben gegarandeerd
  • Imperatief

    • jij garandeer
    • jullie garandeert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van garanderen