Vervoeging van gisten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het gist
    • zij gisten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het gistte
    • zij gistten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft gegist
    • zij hebben gegist
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had gegist
    • zij hadden gegist
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal gisten
    • zij zult gisten
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal gegist hebben
    • zij zult gegist hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal gisten
    • zij zullen gisten
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben gegist
    • zij zullen hebben gegist