Vervoeging van goedspreken
Onbepaalde wijs (infinitief): goedspreken
				
				Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spreek goed
 - jij spreekt goed
 - hij/zij/het spreekt goed
 - wij spreken goed
 - jullie spreken goed
 - zij spreken goed
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik sprak goed
 - jij sprak goed
 - hij/zij/het sprak goed
 - wij spraken goed
 - jullie spraken goed
 - zij spraken goed
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb goedgesproken
 - jij hebt goedgesproken
 - hij/zij/het heeft goedgesproken
 - wij hebben goedgesproken
 - jullie hebben goedgesproken
 - zij hebben goedgesproken
 
Voltooid verleden tijd
- ik had goedgesproken
 - jij had goedgesproken
 - hij/zij/het had goedgesproken
 - wij hadden goedgesproken
 - jullie hadden goedgesproken
 - zij hadden goedgesproken
 
Toekomende tijd I
- ik zal goedspreken
 - jij zult goedspreken
 - hij/zij/het zal goedspreken
 - wij zullen goedspreken
 - jullie zullen goedspreken
 - zij zullen goedspreken
 
Toekomende tijd II
- ik zal goedgesproken hebben
 - jij zult goedgesproken hebben
 - hij/zij/het zal goedgesproken hebben
 - wij zullen goedgesproken hebben
 - jullie zullen goedgesproken hebben
 - zij zullen goedgesproken hebben
 
Conditionalis I
- ik zou goedspreken
 - jij zou goedspreken
 - hij/zij/het zou goedspreken
 - wij zouden goedspreken
 - jullie zouden goedspreken
 - zij zouden goedspreken
 
Conditionalis II
- ik zou hebben goedgesproken
 - jij zou hebben goedgesproken
 - hij/zij/het zou hebben goedgesproken
 - wij zouden hebben goedgesproken
 - jullie zouden hebben goedgesproken
 - zij zouden hebben goedgesproken
 
Imperatief
- jij spreek goed
 - jullie spreekt goed