Vervoeging van grasmaaien

Onbepaalde wijs (infinitief): grasmaaien

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik maai gras
    • jij maait gras
    • hij/zij/het maait gras
    • wij maaien gras
    • jullie maaien gras
    • zij maaien gras
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik maaide gras
    • jij maaide gras
    • hij/zij/het maaide gras
    • wij maaiden gras
    • jullie maaiden gras
    • zij maaiden gras
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb grasgemaaid
    • jij hebt grasgemaaid
    • hij/zij/het heeft grasgemaaid
    • wij hebben grasgemaaid
    • jullie hebben grasgemaaid
    • zij hebben grasgemaaid
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had grasgemaaid
    • jij had grasgemaaid
    • hij/zij/het had grasgemaaid
    • wij hadden grasgemaaid
    • jullie hadden grasgemaaid
    • zij hadden grasgemaaid
  • Toekomende tijd I

    • ik zal grasmaaien
    • jij zult grasmaaien
    • hij/zij/het zal grasmaaien
    • wij zullen grasmaaien
    • jullie zullen grasmaaien
    • zij zullen grasmaaien
  • Toekomende tijd II

    • ik zal grasgemaaid hebben
    • jij zult grasgemaaid hebben
    • hij/zij/het zal grasgemaaid hebben
    • wij zullen grasgemaaid hebben
    • jullie zullen grasgemaaid hebben
    • zij zullen grasgemaaid hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou grasmaaien
    • jij zou grasmaaien
    • hij/zij/het zou grasmaaien
    • wij zouden grasmaaien
    • jullie zouden grasmaaien
    • zij zouden grasmaaien
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben grasgemaaid
    • jij zou hebben grasgemaaid
    • hij/zij/het zou hebben grasgemaaid
    • wij zouden hebben grasgemaaid
    • jullie zouden hebben grasgemaaid
    • zij zouden hebben grasgemaaid
  • Imperatief

    • jij maai gras
    • jullie maait gras