Vervoeging van graveren
Onbepaalde wijs (infinitief): graveren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik graveer
- jij graveert
- hij/zij/het graveert
- wij graveren
- jullie graveren
- zij graveren
Präsens Indikativ
- ich graviere
- du gravierst
- er/sie/es graviert
- wir gravieren
- ihr graviert
- sie gravieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik graveerde
- jij graveerde
- hij/zij/het graveerde
- wij graveerden
- jullie graveerden
- zij graveerden
Präteritum Indikativ
- ich gravierte
- du graviertest
- er/sie/es gravierte
- wir gravierten
- ihr graviertet
- sie gravierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegraveerd
- jij hebt gegraveerd
- hij/zij/het heeft gegraveerd
- wij hebben gegraveerd
- jullie hebben gegraveerd
- zij hebben gegraveerd
Perfekt Indikativ
- ich habe graviert
- du hast graviert
- er/sie/es hat graviert
- wir haben graviert
- ihr habt graviert
- sie haben graviert
Voltooid verleden tijd
- ik had gegraveerd
- jij had gegraveerd
- hij/zij/het had gegraveerd
- wij hadden gegraveerd
- jullie hadden gegraveerd
- zij hadden gegraveerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte graviert
- du hattest graviert
- er/sie/es hatte graviert
- wir hatten graviert
- ihr hattet graviert
- sie hatten graviert
Toekomende tijd I
- ik zal graveren
- jij zult graveren
- hij/zij/het zal graveren
- wij zullen graveren
- jullie zullen graveren
- zij zullen graveren
Futur I Indikativ
- ich werde gravieren
- du wirst gravieren
- er/sie/es wird gravieren
- wir werden gravieren
- ihr werdet gravieren
- sie werden gravieren
Toekomende tijd II
- ik zal gegraveerd hebben
- jij zult gegraveerd hebben
- hij/zij/het zal gegraveerd hebben
- wij zullen gegraveerd hebben
- jullie zullen gegraveerd hebben
- zij zullen gegraveerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde graviert haben
- du wirst graviert haben
- er/sie/es wird graviert haben
- wir werden graviert haben
- ihr werdet graviert haben
- sie werden graviert haben
Conditionalis I
- ik zou graveren
- jij zou graveren
- hij/zij/het zou graveren
- wij zouden graveren
- jullie zouden graveren
- zij zouden graveren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde gravieren
- du würdest gravieren
- er/sie/es würde gravieren
- wir würden gravieren
- ihr würdet gravieren
- sie würden gravieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gegraveerd
- jij zou hebben gegraveerd
- hij/zij/het zou hebben gegraveerd
- wij zouden hebben gegraveerd
- jullie zouden hebben gegraveerd
- zij zouden hebben gegraveerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde graviert haben
- du würdest graviert haben
- er/sie/es würde graviert haben
- wir würden graviert haben
- ihr würdet graviert haben
- sie würden graviert haben
Imperatief
- jij graveer
- jullie graveert
Imperativ
- du graviere
- ihr graviert