Vervoeging van griffelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik griffel
    • jij griffelt
    • hij/zij/het griffelt
    • wij griffelen
    • jullie griffelen
    • zij griffelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik griffelde
    • jij griffelde
    • hij/zij/het griffelde
    • wij griffelden
    • jullie griffelden
    • zij griffelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gegriffeld
    • jij hebt gegriffeld
    • hij/zij/het heeft gegriffeld
    • wij hebben gegriffeld
    • jullie hebben gegriffeld
    • zij hebben gegriffeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gegriffeld
    • jij had gegriffeld
    • hij/zij/het had gegriffeld
    • wij hadden gegriffeld
    • jullie hadden gegriffeld
    • zij hadden gegriffeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal griffelen
    • jij zult griffelen
    • hij/zij/het zal griffelen
    • wij zullen griffelen
    • jullie zullen griffelen
    • zij zullen griffelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gegriffeld hebben
    • jij zult gegriffeld hebben
    • hij/zij/het zal gegriffeld hebben
    • wij zullen gegriffeld hebben
    • jullie zullen gegriffeld hebben
    • zij zullen gegriffeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou griffelen
    • jij zou griffelen
    • hij/zij/het zou griffelen
    • wij zouden griffelen
    • jullie zouden griffelen
    • zij zouden griffelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gegriffeld
    • jij zou hebben gegriffeld
    • hij/zij/het zou hebben gegriffeld
    • wij zouden hebben gegriffeld
    • jullie zouden hebben gegriffeld
    • zij zouden hebben gegriffeld
  • Imperatief

    • jij griffel
    • jullie griffelt