Vervoeging van grilleren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik grilleer
    • jij grilleert
    • hij/zij/het grilleert
    • wij grilleren
    • jullie grilleren
    • zij grilleren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik grilleerde
    • jij grilleerde
    • hij/zij/het grilleerde
    • wij grilleerden
    • jullie grilleerden
    • zij grilleerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gegrilleerd
    • jij hebt gegrilleerd
    • hij/zij/het heeft gegrilleerd
    • wij hebben gegrilleerd
    • jullie hebben gegrilleerd
    • zij hebben gegrilleerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gegrilleerd
    • jij had gegrilleerd
    • hij/zij/het had gegrilleerd
    • wij hadden gegrilleerd
    • jullie hadden gegrilleerd
    • zij hadden gegrilleerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal grilleren
    • jij zult grilleren
    • hij/zij/het zal grilleren
    • wij zullen grilleren
    • jullie zullen grilleren
    • zij zullen grilleren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gegrilleerd hebben
    • jij zult gegrilleerd hebben
    • hij/zij/het zal gegrilleerd hebben
    • wij zullen gegrilleerd hebben
    • jullie zullen gegrilleerd hebben
    • zij zullen gegrilleerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou grilleren
    • jij zou grilleren
    • hij/zij/het zou grilleren
    • wij zouden grilleren
    • jullie zouden grilleren
    • zij zouden grilleren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gegrilleerd
    • jij zou hebben gegrilleerd
    • hij/zij/het zou hebben gegrilleerd
    • wij zouden hebben gegrilleerd
    • jullie zouden hebben gegrilleerd
    • zij zouden hebben gegrilleerd
  • Imperatief

    • jij grilleer
    • jullie grilleert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van grilleren