Vervoeging van haarkloven

Onbepaalde wijs (infinitief): haarkloven

Vertaling: chicaner

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik haarkloof
  • jij haarklooft
  • hij/zij/het haarklooft
  • wij haarkloven
  • jullie haarkloven
  • zij haarkloven

Présent

  • je chicane
  • tu chicanes
  • il/elle chicane
  • nous chicanons
  • vous chicanez
  • ils/elles chicanent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik haarkloofde
  • jij haarkloofde
  • hij/zij/het haarkloofde
  • wij haarkloofden
  • jullie haarkloofden
  • zij haarkloofden

Indicatif imparfait

  • je chicanais
  • tu chicanais
  • il/elle chicanait
  • nous chicanions
  • vous chicaniez
  • ils/elles chicanaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehaarkloofd
  • jij hebt gehaarkloofd
  • hij/zij/het heeft gehaarkloofd
  • wij hebben gehaarkloofd
  • jullie hebben gehaarkloofd
  • zij hebben gehaarkloofd

Indicatif passé composé

  • j'ai chicané
  • tu as chicané
  • il/elle a chicané
  • nous avons chicané
  • vous avez chicané
  • ils/elles ont chicané

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehaarkloofd
  • jij had gehaarkloofd
  • hij/zij/het had gehaarkloofd
  • wij hadden gehaarkloofd
  • jullie hadden gehaarkloofd
  • zij hadden gehaarkloofd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais chicané
  • tu avais chicané
  • il/elle avait chicané
  • nous avions chicané
  • vous aviez chicané
  • ils/elles avaient chicané

Toekomende tijd I

  • ik zal haarkloven
  • jij zult haarkloven
  • hij/zij/het zal haarkloven
  • wij zullen haarkloven
  • jullie zullen haarkloven
  • zij zullen haarkloven

Indicatif futur

  • je chicanerai
  • tu chicaneras
  • il/elle chicanera
  • nous chicanerons
  • vous chicanerez
  • ils/elles chicaneront

Toekomende tijd II

  • ik zal gehaarkloofd hebben
  • jij zult gehaarkloofd hebben
  • hij/zij/het zal gehaarkloofd hebben
  • wij zullen gehaarkloofd hebben
  • jullie zullen gehaarkloofd hebben
  • zij zullen gehaarkloofd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai chicané
  • tu auras chicané
  • il/elle aura chicané
  • nous aurons chicané
  • vous aurez chicané
  • ils/elles auront chicané

Conditionalis I

  • ik zou haarkloven
  • jij zou haarkloven
  • hij/zij/het zou haarkloven
  • wij zouden haarkloven
  • jullie zouden haarkloven
  • zij zouden haarkloven

Conditionnel présent

  • je chicanerais
  • tu chicanerais
  • il/elle chicanerait
  • nous chicanerions
  • vous chicaneriez
  • ils/elles chicaneraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehaarkloofd
  • jij zou hebben gehaarkloofd
  • hij/zij/het zou hebben gehaarkloofd
  • wij zouden hebben gehaarkloofd
  • jullie zouden hebben gehaarkloofd
  • zij zouden hebben gehaarkloofd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais chicané
  • tu aurais chicané
  • il/elle aurait chicané
  • nous aurions chicané
  • vous auriez chicané
  • ils/elles auraient chicané

Imperatief

  • jij haarkloof
  • jullie haarklooft

Impératif

  • tu chicane
  • vous chicanez