Vervoeging van hekelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hekel
    • jij hekelt
    • hij/zij/het hekelt
    • wij hekelen
    • jullie hekelen
    • zij hekelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hekelde
    • jij hekelde
    • hij/zij/het hekelde
    • wij hekelden
    • jullie hekelden
    • zij hekelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gehekeld
    • jij hebt gehekeld
    • hij/zij/het heeft gehekeld
    • wij hebben gehekeld
    • jullie hebben gehekeld
    • zij hebben gehekeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gehekeld
    • jij had gehekeld
    • hij/zij/het had gehekeld
    • wij hadden gehekeld
    • jullie hadden gehekeld
    • zij hadden gehekeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal hekelen
    • jij zult hekelen
    • hij/zij/het zal hekelen
    • wij zullen hekelen
    • jullie zullen hekelen
    • zij zullen hekelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gehekeld hebben
    • jij zult gehekeld hebben
    • hij/zij/het zal gehekeld hebben
    • wij zullen gehekeld hebben
    • jullie zullen gehekeld hebben
    • zij zullen gehekeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou hekelen
    • jij zou hekelen
    • hij/zij/het zou hekelen
    • wij zouden hekelen
    • jullie zouden hekelen
    • zij zouden hekelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gehekeld
    • jij zou hebben gehekeld
    • hij/zij/het zou hebben gehekeld
    • wij zouden hebben gehekeld
    • jullie zouden hebben gehekeld
    • zij zouden hebben gehekeld
  • Imperatief

    • jij hekel
    • jullie hekelt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van hekelen