Vervoeging van hoogachten

Onbepaalde wijs (infinitief): hoogachten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik acht hoog
    • jij acht hoog
    • hij/zij/het acht hoog
    • wij achten hoog
    • jullie achten hoog
    • zij achten hoog
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik achtte hoog
    • jij achtte hoog
    • hij/zij/het achtte hoog
    • wij achtten hoog
    • jullie achtten hoog
    • zij achtten hoog
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb hooggeacht
    • jij hebt hooggeacht
    • hij/zij/het heeft hooggeacht
    • wij hebben hooggeacht
    • jullie hebben hooggeacht
    • zij hebben hooggeacht
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had hooggeacht
    • jij had hooggeacht
    • hij/zij/het had hooggeacht
    • wij hadden hooggeacht
    • jullie hadden hooggeacht
    • zij hadden hooggeacht
  • Toekomende tijd I

    • ik zal hoogachten
    • jij zult hoogachten
    • hij/zij/het zal hoogachten
    • wij zullen hoogachten
    • jullie zullen hoogachten
    • zij zullen hoogachten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal hooggeacht hebben
    • jij zult hooggeacht hebben
    • hij/zij/het zal hooggeacht hebben
    • wij zullen hooggeacht hebben
    • jullie zullen hooggeacht hebben
    • zij zullen hooggeacht hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou hoogachten
    • jij zou hoogachten
    • hij/zij/het zou hoogachten
    • wij zouden hoogachten
    • jullie zouden hoogachten
    • zij zouden hoogachten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben hooggeacht
    • jij zou hebben hooggeacht
    • hij/zij/het zou hebben hooggeacht
    • wij zouden hebben hooggeacht
    • jullie zouden hebben hooggeacht
    • zij zouden hebben hooggeacht
  • Imperatief

    • jij acht hoog
    • jullie acht hoog