Vervoeging van imiteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik imiteer
    • jij imiteert
    • hij/zij/het imiteert
    • wij imiteren
    • jullie imiteren
    • zij imiteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik imiteerde
    • jij imiteerde
    • hij/zij/het imiteerde
    • wij imiteerden
    • jullie imiteerden
    • zij imiteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geïmiteerd
    • jij hebt geïmiteerd
    • hij/zij/het heeft geïmiteerd
    • wij hebben geïmiteerd
    • jullie hebben geïmiteerd
    • zij hebben geïmiteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geïmiteerd
    • jij had geïmiteerd
    • hij/zij/het had geïmiteerd
    • wij hadden geïmiteerd
    • jullie hadden geïmiteerd
    • zij hadden geïmiteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal imiteren
    • jij zult imiteren
    • hij/zij/het zal imiteren
    • wij zullen imiteren
    • jullie zullen imiteren
    • zij zullen imiteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geïmiteerd hebben
    • jij zult geïmiteerd hebben
    • hij/zij/het zal geïmiteerd hebben
    • wij zullen geïmiteerd hebben
    • jullie zullen geïmiteerd hebben
    • zij zullen geïmiteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou imiteren
    • jij zou imiteren
    • hij/zij/het zou imiteren
    • wij zouden imiteren
    • jullie zouden imiteren
    • zij zouden imiteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geïmiteerd
    • jij zou hebben geïmiteerd
    • hij/zij/het zou hebben geïmiteerd
    • wij zouden hebben geïmiteerd
    • jullie zouden hebben geïmiteerd
    • zij zouden hebben geïmiteerd
  • Imperatief

    • jij imiteer
    • jullie imiteert