Vervoeging van implementeren

Onbepaalde wijs (infinitief): implementeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik implementeer
    • jij implementeert
    • hij/zij/het implementeert
    • wij implementeren
    • jullie implementeren
    • zij implementeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik implementeerde
    • jij implementeerde
    • hij/zij/het implementeerde
    • wij implementeerden
    • jullie implementeerden
    • zij implementeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geïmplementeerd
    • jij hebt geïmplementeerd
    • hij/zij/het heeft geïmplementeerd
    • wij hebben geïmplementeerd
    • jullie hebben geïmplementeerd
    • zij hebben geïmplementeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geïmplementeerd
    • jij had geïmplementeerd
    • hij/zij/het had geïmplementeerd
    • wij hadden geïmplementeerd
    • jullie hadden geïmplementeerd
    • zij hadden geïmplementeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal implementeren
    • jij zult implementeren
    • hij/zij/het zal implementeren
    • wij zullen implementeren
    • jullie zullen implementeren
    • zij zullen implementeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geïmplementeerd hebben
    • jij zult geïmplementeerd hebben
    • hij/zij/het zal geïmplementeerd hebben
    • wij zullen geïmplementeerd hebben
    • jullie zullen geïmplementeerd hebben
    • zij zullen geïmplementeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou implementeren
    • jij zou implementeren
    • hij/zij/het zou implementeren
    • wij zouden implementeren
    • jullie zouden implementeren
    • zij zouden implementeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geïmplementeerd
    • jij zou hebben geïmplementeerd
    • hij/zij/het zou hebben geïmplementeerd
    • wij zouden hebben geïmplementeerd
    • jullie zouden hebben geïmplementeerd
    • zij zouden hebben geïmplementeerd
  • Imperatief

    • jij implementeer
    • jullie implementeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van implementeren