Vervoeging van importeren

Onbepaalde wijs (infinitief): importeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik importeer
    • jij importeert
    • hij/zij/het importeert
    • wij importeren
    • jullie importeren
    • zij importeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik importeerde
    • jij importeerde
    • hij/zij/het importeerde
    • wij importeerden
    • jullie importeerden
    • zij importeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geïmporteerd
    • jij hebt geïmporteerd
    • hij/zij/het heeft geïmporteerd
    • wij hebben geïmporteerd
    • jullie hebben geïmporteerd
    • zij hebben geïmporteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geïmporteerd
    • jij had geïmporteerd
    • hij/zij/het had geïmporteerd
    • wij hadden geïmporteerd
    • jullie hadden geïmporteerd
    • zij hadden geïmporteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal importeren
    • jij zult importeren
    • hij/zij/het zal importeren
    • wij zullen importeren
    • jullie zullen importeren
    • zij zullen importeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geïmporteerd hebben
    • jij zult geïmporteerd hebben
    • hij/zij/het zal geïmporteerd hebben
    • wij zullen geïmporteerd hebben
    • jullie zullen geïmporteerd hebben
    • zij zullen geïmporteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou importeren
    • jij zou importeren
    • hij/zij/het zou importeren
    • wij zouden importeren
    • jullie zouden importeren
    • zij zouden importeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geïmporteerd
    • jij zou hebben geïmporteerd
    • hij/zij/het zou hebben geïmporteerd
    • wij zouden hebben geïmporteerd
    • jullie zouden hebben geïmporteerd
    • zij zouden hebben geïmporteerd
  • Imperatief

    • jij importeer
    • jullie importeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van importeren