Vervoeging van ingriffelen

Onbepaalde wijs (infinitief): ingriffelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik griffel in
    • jij griffelt in
    • hij/zij/het griffelt in
    • wij griffelen in
    • jullie griffelen in
    • zij griffelen in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik griffelde in
    • jij griffelde in
    • hij/zij/het griffelde in
    • wij griffelden in
    • jullie griffelden in
    • zij griffelden in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingegriffeld
    • jij hebt ingegriffeld
    • hij/zij/het heeft ingegriffeld
    • wij hebben ingegriffeld
    • jullie hebben ingegriffeld
    • zij hebben ingegriffeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingegriffeld
    • jij had ingegriffeld
    • hij/zij/het had ingegriffeld
    • wij hadden ingegriffeld
    • jullie hadden ingegriffeld
    • zij hadden ingegriffeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal ingriffelen
    • jij zult ingriffelen
    • hij/zij/het zal ingriffelen
    • wij zullen ingriffelen
    • jullie zullen ingriffelen
    • zij zullen ingriffelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingegriffeld hebben
    • jij zult ingegriffeld hebben
    • hij/zij/het zal ingegriffeld hebben
    • wij zullen ingegriffeld hebben
    • jullie zullen ingegriffeld hebben
    • zij zullen ingegriffeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou ingriffelen
    • jij zou ingriffelen
    • hij/zij/het zou ingriffelen
    • wij zouden ingriffelen
    • jullie zouden ingriffelen
    • zij zouden ingriffelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingegriffeld
    • jij zou hebben ingegriffeld
    • hij/zij/het zou hebben ingegriffeld
    • wij zouden hebben ingegriffeld
    • jullie zouden hebben ingegriffeld
    • zij zouden hebben ingegriffeld
  • Imperatief

    • jij griffel in
    • jullie griffelt in