Vervoeging van inhameren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hamer in
    • jij hamert in
    • hij/zij/het hamert in
    • wij hameren in
    • jullie hameren in
    • zij hameren in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hamerde in
    • jij hamerde in
    • hij/zij/het hamerde in
    • wij hamerden in
    • jullie hamerden in
    • zij hamerden in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingehamerd
    • jij hebt ingehamerd
    • hij/zij/het heeft ingehamerd
    • wij hebben ingehamerd
    • jullie hebben ingehamerd
    • zij hebben ingehamerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingehamerd
    • jij had ingehamerd
    • hij/zij/het had ingehamerd
    • wij hadden ingehamerd
    • jullie hadden ingehamerd
    • zij hadden ingehamerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inhameren
    • jij zult inhameren
    • hij/zij/het zal inhameren
    • wij zullen inhameren
    • jullie zullen inhameren
    • zij zullen inhameren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingehamerd hebben
    • jij zult ingehamerd hebben
    • hij/zij/het zal ingehamerd hebben
    • wij zullen ingehamerd hebben
    • jullie zullen ingehamerd hebben
    • zij zullen ingehamerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inhameren
    • jij zou inhameren
    • hij/zij/het zou inhameren
    • wij zouden inhameren
    • jullie zouden inhameren
    • zij zouden inhameren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingehamerd
    • jij zou hebben ingehamerd
    • hij/zij/het zou hebben ingehamerd
    • wij zouden hebben ingehamerd
    • jullie zouden hebben ingehamerd
    • zij zouden hebben ingehamerd
  • Imperatief

    • jij hamer in
    • jullie hamert in

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inhameren