Vervoeging van inroosteren

Onbepaalde wijs (infinitief): inroosteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik rooster in
    • jij roostert in
    • hij/zij/het roostert in
    • wij roosteren in
    • jullie roosteren in
    • zij roosteren in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik roosterde in
    • jij roosterde in
    • hij/zij/het roosterde in
    • wij roosterden in
    • jullie roosterden in
    • zij roosterden in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingeroosterd
    • jij hebt ingeroosterd
    • hij/zij/het heeft ingeroosterd
    • wij hebben ingeroosterd
    • jullie hebben ingeroosterd
    • zij hebben ingeroosterd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingeroosterd
    • jij had ingeroosterd
    • hij/zij/het had ingeroosterd
    • wij hadden ingeroosterd
    • jullie hadden ingeroosterd
    • zij hadden ingeroosterd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inroosteren
    • jij zult inroosteren
    • hij/zij/het zal inroosteren
    • wij zullen inroosteren
    • jullie zullen inroosteren
    • zij zullen inroosteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingeroosterd hebben
    • jij zult ingeroosterd hebben
    • hij/zij/het zal ingeroosterd hebben
    • wij zullen ingeroosterd hebben
    • jullie zullen ingeroosterd hebben
    • zij zullen ingeroosterd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inroosteren
    • jij zou inroosteren
    • hij/zij/het zou inroosteren
    • wij zouden inroosteren
    • jullie zouden inroosteren
    • zij zouden inroosteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingeroosterd
    • jij zou hebben ingeroosterd
    • hij/zij/het zou hebben ingeroosterd
    • wij zouden hebben ingeroosterd
    • jullie zouden hebben ingeroosterd
    • zij zouden hebben ingeroosterd
  • Imperatief

    • jij rooster in
    • jullie roostert in

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inroosteren